Als iemand overlijdt zonder een testament te hebben gemaakt, vererft zijn of haar nalatenschap volgens de wet, volgens een viertal groepen.
Verwanten uit een verdere groep komen pas aan bod, als in een eerdere groep erfgenamen ontbreken:
1e groep
Bij overlijden met achterlating van een echtgenoot en/of kinderen, erven zij gezamenlijk, ieder voor een gelijk deel. Indien een kind is vóóroverleden, tredens diens kinderen (dus de kleinkinderen) in de plaats van het overleden kind. Die plaatsvervullig geldt ook als een kind de nalatenschap heeft verworpen of als een kind is onterfd. Onder de term 'echtgenoot' is overigens medebegrepen de geregistreerde partner.
2e groep
Bij overlijden zonder achterlating van echtgenoot of afstammelingen gaat de nalatenschap naar ouders, broers en zusters. Ieder erft een gelijk deel, maar een ouder erft altijd ten minste een kwart.
Als iemand half-broers of -zusters achterlaat, erven dezen mee voor de helft van wat een ‘volle' broer of zus ontvangt.
Voorbeeld
Als een erflater achterlaat: zijn ouders, een broer en twee half-broers dan erven de ouders en de broer ieder 2/8 en de halfbroers ieder 1/8. Zou de erflater zijn beide ouders, twee volle broers en vier halfbroers hebben achtergelaten dan zouden de ouders ieder 1/4 hebben geërfd, de volle broers ieder 1/8 en de halfbroers ieder 1/16
3e groep
Bij overlijden zonder achterlating van echtgenoot, afstammelingen, ouders, broers en zusters, zijn de grootouders de enige erfgenamen. Ieder van hen erft een gelijk deel.
Zijn er vier grootouders dan erft ieder dus 1/4. Is één van hen vooroverleden (of doet zich een van de andere gevallen van plaatsvervulling voor) dan erven zijn of haar afstammelingen dit 1/4 gedeelte in zijn of haar plaats.
Voorbeeld
Iemand overlijdt met als enige verwanten: aan zijn vaderskant twee ooms (broers van zijn vader) en de zoon van een vooroverleden tante (zuster van zijn vader), aan zijn moederskant twee neven, kinderen van een vooroverleden tante (zuster van zijn moeder). De verwanten aan vaders- en moederskant zijn afstammelingen van de grootouders. De twee grootouders van vaderskant zouden ieder 1/4 hebben of in totaal de helft hebben geërfd. Deze helft komt nu toe aan degen die de plaats van de grootouders innemen: ieder van de ooms van vaderskant krijgt 1/3 van de helft, het andere 1/3 gaat naar de zoon van de voor-overleden tante. Ook de twee grootouders aan moederskant zouden ieder 1/4 of tezamen de helft hebben geërfd. Deze helft komt geheel toe aan hun enige afstammelingen, de twee kinderen van de vooroverleden zuster van moeder.
4e groep
Bij overlijden zonder achterlating van echtgenoot, afstammelingen, ouders, broers, zusters, grootouders en afstammelingen van de grootouders, zijn de overgrootouders de enige erfgenamen. Ieder van hen erft een gelijk deel. Zijn er acht overgrootouders dan erft ieder dus 1/8. Is een van hen vooroverleden (of doet zich een van de andere gevallen van plaatsvervulling voor) dan erven zijn of haar afstammelingen dit 1/8 gedeelte in zijn of haar plaats. Aangetekend wordt hierbij dat in alle gevallen slechts bloedverwanten tot en met de zesde graad kunnen erven (voorbeeld: ouders en kinderen: eerste graad; kleinkinderen, grootouders, broers en zusters: tweede graad; overgrootouders, ooms, tantes, kinderen van broers en zusters: derde graad; kinderen van ooms en tantes (volle neven en nichten): vierde graad, etcetera).